Abstract
Dit voortgangsrapport geeft weer in welke mate glanshavergrasland (habitattype 6510, subtype Arrhenaterion) ecologisch goed ontwikkeld is op de Leiebermen bij de huidige beheervormen 1x en 2x maaien. Deze beheervormen werden in 2004 gekoppeld aan zones met een ecologische betere (1x maaien) en mindere (2x maaien) kwaliteit. Om de vegetatie kwantitatief te kunnen opvolgen werden 120 pq’s ad random uitgezet, verspreid over de 2 beheervormen.
Uit de vegetatieanalyse blijkt dat opnames met 1 maaibeurt niet significant verschillen van opnames met 2 maaibeurten. Dit werd aangetoond met behulp van een afstandsmaat tot ecologisch goed ontwikkeld glanshavergrasland en soortenaantal als responsvariabelen. De opnamen zijn nog vrij ver verwijderd van een ecologisch goed ontwikkeld Arrhenaterion, te wijten aan een hoge bedekking storingsindicatoren en een lage bedekking van typische soorten.
De weinige typische soorten, vooral knoopkruid en wilde peen, van het Arrhenaterion kwamen voornamelijk voor in de opnamen die 1x werden gemaaid.
Enkel beschaduwing blijkt een significant effect te hebben op de soortenrijkdom. De breedte van de berm en het maairegime (rekening houdend met de verschillende uitgangsituatie) blijken geen significante verklarende variabelen te zijn. De nutriëntenstatus van de bodem is vermoedelijk een sterkere verklarende variabele. Zo kan het grote aandeel van verstoringsindicatoren een gevolg zijn van de bemesting die tot in 1995 werd uitgevoerd. Metingen van de bodemkwaliteit kunnen hier extra informatie verschaffen.
Er wordt geadviseerd om het standaard maairegime uitgevoerd met een klepelmaaier met opzuigcombinatie aan te houden.
Uit de vegetatieanalyse blijkt dat opnames met 1 maaibeurt niet significant verschillen van opnames met 2 maaibeurten. Dit werd aangetoond met behulp van een afstandsmaat tot ecologisch goed ontwikkeld glanshavergrasland en soortenaantal als responsvariabelen. De opnamen zijn nog vrij ver verwijderd van een ecologisch goed ontwikkeld Arrhenaterion, te wijten aan een hoge bedekking storingsindicatoren en een lage bedekking van typische soorten.
De weinige typische soorten, vooral knoopkruid en wilde peen, van het Arrhenaterion kwamen voornamelijk voor in de opnamen die 1x werden gemaaid.
Enkel beschaduwing blijkt een significant effect te hebben op de soortenrijkdom. De breedte van de berm en het maairegime (rekening houdend met de verschillende uitgangsituatie) blijken geen significante verklarende variabelen te zijn. De nutriëntenstatus van de bodem is vermoedelijk een sterkere verklarende variabele. Zo kan het grote aandeel van verstoringsindicatoren een gevolg zijn van de bemesting die tot in 1995 werd uitgevoerd. Metingen van de bodemkwaliteit kunnen hier extra informatie verschaffen.
Er wordt geadviseerd om het standaard maairegime uitgevoerd met een klepelmaaier met opzuigcombinatie aan te houden.
Original language | Dutch |
---|
Publisher | Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek |
---|---|
Number of pages | 65 |
Publication status | Published - 25-Feb-2014 |
Publication series
Name | Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek |
---|---|
No. | INBO.R.2014.1546683 |
Thematic list
- Management monitoring
- Regular management
- Grasslands
- Flora
EWI Biomedical sciences
- B004-botany