Uittreksel
In dit rapport gaan we na hoe de bestaande agromilieumaatregelen in Vlaanderen geoptimaliseerd kunnen worden en welke potentieel nieuwe maatregelen zouden kunnen toegepast worden. Dit werk wenst een bijdrage te leveren aan de Europese doestelling om landbouwontwikkeling, agrobiodiversiteitbehoud en de levering van ecosysteemdiensten beter te laten samensporen. In eerste instantie wordt de wijze waarop de gangbare, grondgebonden landbouw en agrobiodiversiteit elkaar wederzijds beïnvloeden, besproken. In het tweede gedeelte van het rapport worden agromilieumaatregelen behandeld die positieve interacties kunnen versterken of negatieve effecten zoveel mogelijk kunnen beperken. Gegevens werden verzameld uit binnen- en buitenlandse literatuur en door bevraging van experts.
De relaties tussen landbouw en agrobiodiversiteit zijn complex en de maatregelen die genomen kunnen worden om die relaties te verbeteren zijn heel divers. We onderscheiden 4 type interacties:
• Functionele agrobiodiversiteit (FAB) stat voor alle biodiversiteit in het landbouwlandschap die een positieve bijdrage (kunnen) leveren aan de productiefunctie van de landbouw. FAB situeert zich op vijf vlakken, nl. ontwikkeling van een gunstige bodemtoestand, bestuiving van gewassen, natuurlijke plaagbeheersing, beïnvloeding van het microklimaat, en beschikbaarheid van genetische diversiteit.
• De competitieve agrobiodiversiteit is verantwoordelijk voor plagen, plantenziekten, onkruiden en wildschade.
• Agrobiodiversiteit levert ook een belangrijke bijdrage aan ecosysteemdiensten van het landbouwgebied, welke van belang zijn voor de maatschappij, zoals waterzuivering, waterinfiltratie, waterberging, erosiebestrijding, koolstofvastlegging, aantrekkelijke landschappen en habitat voor soorten die gewaardeerd worden door de maatschappij.
• Anderzijds oefenen landbouwtechnieken en landgebruik ook een sterke positieve en/of negatieve invloed uit op de agrobiodiversiteit. Maatregelen die de impact van de landbouw op agrobiodiversiteit verbeteren, hebben betrekking op het verkrijgen van een betere milieukwaliteit t.a.v. het koolstofgehalte van de bodem, waterpeilen en nutriëntenconcentraties; op het behouden of creëren van voldoende voedselbronnen en voortplantingshabitat tussen en binnen de percelen; op het rationaliseren van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en diergeneesmiddelen; op het tegengaan van versnippering; en op het verhogen van de algemene structuur- en milieuvariatie.
Rekening houdend met deze interacties kunnen de doelstelling van agromilieumaatregelen uitgebreid worden van een nauwe focus op bepaalde soorten of specifieke milieudoelen naar maatregelen die gericht zijn op functionele en competitieve agrobiodiversiteit en het leveren van ecosysteemdiensten. Deze holistische aanpak kan ook de landbouwproductie positief beïnvloeden, en kan een extra motivatie vormen voor landbouwers om deel te nemen (buiten de financiële vergoedingen). Vanuit dit denkkader werden 20 bestaande pakketten van agromilieumaatregelen geanalyseerd, en werden er 17 nieuwe maatregelenpakketten voorgesteld. Voor alle maatregelenpakketten worden doelstelling, technische inhoud en ecologische principes waarop de maatregel gebaseerd is, beschreven. Daarnaast wordt geanalyseerd welke effecten ze hebben op agrobiodiversiteit, ecosysteemdiensten en landbouwproductie en bedrijfsvoering. Tenslotte is nagegaan voor welke ruimtelijke schaal, regio of bedrijfstype de maatregelen het best in aanmerking komen. Voor de ruimtelijke schaal is een onderscheid gemaakt tussen perceel-, bedrijf- en landschapniveau. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan één van de aanbevelingen uit de evaluatie van de eerste termijn van het Vlaamse plattelandsprogramma, nl. dat maatregelen meer gebiedsgericht ingezet moeten worden. Het merendeel van de bestaande en voorgestelde pakketten zijn van toepassing in de rundveehouderij en de bedrijven met een natuurlijke handicap door de waterhuishouding (‘bedrijven in de nabijheid van het hydrologisch netwerk’). Daarna volgen akkerbouw en groenteteelt. Voor fruitteelt en sierteelt zijn de minste aantal maatregelen beschikbaar.
Deze en eerdere studies hebben duidelijk gemaakt dat optimalisatie van agromilieumaatregelen te maken heeft met twee zaken, nl. het verhogen van de acceptatie- en participatiegraad door de landbouwers en het verhogen van de positieve effecten van de maatregelen voor agrobiodiversiteit. Om tot een werkelijke optimalisatie te komen, moet er dus behalve aan technische ook aan organisatorische en beleidsmatige aspecten gewerkt worden. Zo zijn bedrijfszekerheid bij het afsluiten van overeenkomsten en duidelijkheid over het toepassingsgebied belangrijke bekommernissen voor de landbouwsector. Het verruimen van de doelstellingen van de landbouw tot de vanzelfsprekende zorg voor milieu en biodiversiteit, ziet de natuursector als voorwaarde voor het succes van het instrument. Maatregelen op maat van gebieden en bedrijfstypen en participatief werken, zijn andere belangrijke uitgangspunten om tot een optimalisatie te komen. Daarnaast kunnen een zekere mate van flexibiliteit over plaats, techniek, looptijd of vergoedingsysteem, kan participatie en effectiviteit van de maatregelen verder verhogen. Dat moet dan wel gebeuren in het kader van een gebiedsplan met duidelijke doelen voor landbouw en agrobiodiversiteit, waarin aangegeven wordt hoe de agromilieumaatregelen, tezamen met andere instrumenten die een robuuste landschapstructuur nastreven, hieraan kunnen bijdragen en hoe bedrijven kunnen samenwerken om die doelen te bereiken.
Uit deze ecologische analyse en redenerend vanuit ecosysteemdiensten, is duidelijk geworden dat het pakket van agromilieumaatregelen effectief geoptimaliseerd en uitgebreid kan worden in Vlaanderen. Maar afzonderlijke, optimale maatregelen zullen het beter samengaan van landbouwontwikkeling en agrobiodiversiteitbehoud enkel mogelijk maken, als ze onderdeel zijn van een meer omvattend beleid voor het landelijk gebied.
De relaties tussen landbouw en agrobiodiversiteit zijn complex en de maatregelen die genomen kunnen worden om die relaties te verbeteren zijn heel divers. We onderscheiden 4 type interacties:
• Functionele agrobiodiversiteit (FAB) stat voor alle biodiversiteit in het landbouwlandschap die een positieve bijdrage (kunnen) leveren aan de productiefunctie van de landbouw. FAB situeert zich op vijf vlakken, nl. ontwikkeling van een gunstige bodemtoestand, bestuiving van gewassen, natuurlijke plaagbeheersing, beïnvloeding van het microklimaat, en beschikbaarheid van genetische diversiteit.
• De competitieve agrobiodiversiteit is verantwoordelijk voor plagen, plantenziekten, onkruiden en wildschade.
• Agrobiodiversiteit levert ook een belangrijke bijdrage aan ecosysteemdiensten van het landbouwgebied, welke van belang zijn voor de maatschappij, zoals waterzuivering, waterinfiltratie, waterberging, erosiebestrijding, koolstofvastlegging, aantrekkelijke landschappen en habitat voor soorten die gewaardeerd worden door de maatschappij.
• Anderzijds oefenen landbouwtechnieken en landgebruik ook een sterke positieve en/of negatieve invloed uit op de agrobiodiversiteit. Maatregelen die de impact van de landbouw op agrobiodiversiteit verbeteren, hebben betrekking op het verkrijgen van een betere milieukwaliteit t.a.v. het koolstofgehalte van de bodem, waterpeilen en nutriëntenconcentraties; op het behouden of creëren van voldoende voedselbronnen en voortplantingshabitat tussen en binnen de percelen; op het rationaliseren van het gebruik van bestrijdingsmiddelen en diergeneesmiddelen; op het tegengaan van versnippering; en op het verhogen van de algemene structuur- en milieuvariatie.
Rekening houdend met deze interacties kunnen de doelstelling van agromilieumaatregelen uitgebreid worden van een nauwe focus op bepaalde soorten of specifieke milieudoelen naar maatregelen die gericht zijn op functionele en competitieve agrobiodiversiteit en het leveren van ecosysteemdiensten. Deze holistische aanpak kan ook de landbouwproductie positief beïnvloeden, en kan een extra motivatie vormen voor landbouwers om deel te nemen (buiten de financiële vergoedingen). Vanuit dit denkkader werden 20 bestaande pakketten van agromilieumaatregelen geanalyseerd, en werden er 17 nieuwe maatregelenpakketten voorgesteld. Voor alle maatregelenpakketten worden doelstelling, technische inhoud en ecologische principes waarop de maatregel gebaseerd is, beschreven. Daarnaast wordt geanalyseerd welke effecten ze hebben op agrobiodiversiteit, ecosysteemdiensten en landbouwproductie en bedrijfsvoering. Tenslotte is nagegaan voor welke ruimtelijke schaal, regio of bedrijfstype de maatregelen het best in aanmerking komen. Voor de ruimtelijke schaal is een onderscheid gemaakt tussen perceel-, bedrijf- en landschapniveau. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan één van de aanbevelingen uit de evaluatie van de eerste termijn van het Vlaamse plattelandsprogramma, nl. dat maatregelen meer gebiedsgericht ingezet moeten worden. Het merendeel van de bestaande en voorgestelde pakketten zijn van toepassing in de rundveehouderij en de bedrijven met een natuurlijke handicap door de waterhuishouding (‘bedrijven in de nabijheid van het hydrologisch netwerk’). Daarna volgen akkerbouw en groenteteelt. Voor fruitteelt en sierteelt zijn de minste aantal maatregelen beschikbaar.
Deze en eerdere studies hebben duidelijk gemaakt dat optimalisatie van agromilieumaatregelen te maken heeft met twee zaken, nl. het verhogen van de acceptatie- en participatiegraad door de landbouwers en het verhogen van de positieve effecten van de maatregelen voor agrobiodiversiteit. Om tot een werkelijke optimalisatie te komen, moet er dus behalve aan technische ook aan organisatorische en beleidsmatige aspecten gewerkt worden. Zo zijn bedrijfszekerheid bij het afsluiten van overeenkomsten en duidelijkheid over het toepassingsgebied belangrijke bekommernissen voor de landbouwsector. Het verruimen van de doelstellingen van de landbouw tot de vanzelfsprekende zorg voor milieu en biodiversiteit, ziet de natuursector als voorwaarde voor het succes van het instrument. Maatregelen op maat van gebieden en bedrijfstypen en participatief werken, zijn andere belangrijke uitgangspunten om tot een optimalisatie te komen. Daarnaast kunnen een zekere mate van flexibiliteit over plaats, techniek, looptijd of vergoedingsysteem, kan participatie en effectiviteit van de maatregelen verder verhogen. Dat moet dan wel gebeuren in het kader van een gebiedsplan met duidelijke doelen voor landbouw en agrobiodiversiteit, waarin aangegeven wordt hoe de agromilieumaatregelen, tezamen met andere instrumenten die een robuuste landschapstructuur nastreven, hieraan kunnen bijdragen en hoe bedrijven kunnen samenwerken om die doelen te bereiken.
Uit deze ecologische analyse en redenerend vanuit ecosysteemdiensten, is duidelijk geworden dat het pakket van agromilieumaatregelen effectief geoptimaliseerd en uitgebreid kan worden in Vlaanderen. Maar afzonderlijke, optimale maatregelen zullen het beter samengaan van landbouwontwikkeling en agrobiodiversiteitbehoud enkel mogelijk maken, als ze onderdeel zijn van een meer omvattend beleid voor het landelijk gebied.
Oorspronkelijke taal | Nederlands |
---|
Uitgeverij | Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek |
---|---|
Aantal pagina’s | 216 |
Publicatiestatus | Gepubliceerd - 2010 |
Publicatie series
Naam | Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek |
---|---|
Uitgeverij | Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO): Brussel |
Nr. | INBO.R.2010.38 |
Thematische lijst
- Beheer
- Beleid
- Maatschappij
EWI Biomedische wetenschappen
- B006-landbouwkunde
Beleidsmatig
- beheerovereenkomsten
- ecosysteemdiensten
Vrije trefwoorden
- agrobiodiversiteit