Distels: geliefd, gevreesd, gesjareld. Zin en onzin van distelbestrijding.

    Onderzoeksoutput: Bijdrage aan congresPaper/Powerpoint/Abstract

    2150 Downloads (Pure)

    Uittreksel

    Weinig andere plantensoorten doen op het Vlaamse platteland de gemoederen zo hoog oplaaien als distels. Natuurbeschermers wijzen op het groot aantal verschillende distelsoorten (en distelachtigen), hun belang als voedselbron voor o.a. vlinders en bijen en hun functie als drager van een complex voedselweb met tal van specifiek aan distels gebonden biodiversiteit. Ze maken onlosmakelijk deel uit van sommige vegetatietypes of komen tijdelijk voor in het kader van natuurontwikkeling op gronden met voormalige landbouwgebruik. Landbouwers daarentegen vrezen voor opbrengstverliezen in hun weilanden of akkers en oplopende kosten voor chemische bestrijding. Distelhaarden worden in de volksmond nog vaak met de vinger gewezen als “slecht beheer” of “verloedering”. Algemeen wordt aangenomen dat de historische oorsprong van distelbestrijding te vinden is in het tegengaan van tetanusbesmetting, een ziekte die momenteel via vaccinatie eenvoudig kan voorkomen worden. Niettemin moet in Vlaanderen op grond van artikel 43 en 44 van het federale KB van 19 november 1987 de bloei, de zaadvorming en het uitzaaien belet worden van vier soorten distels die voor de landbouw “schadelijk” worden geacht. Het gaat om Akkerdistel, Speerdistel, Kale Jonker en Kruldistel. De materie is een bevoegdheid van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen. De Minister bevoegd voor landbouw en de provinciegouverneurs kunnen bestrijdingsmaatregelen opleggen op de tijdstippen en de plaatsen die zij aanduiden. Burgemeesters kunnen in politieverordeningen nadere invulling geven aan de bestrijdingsplicht en tot sancties overgaan bij niet naleving ervan. Het Arbitragehof heeft echter bij Arrest van 31 januari 1989 bevestigd dat de bevoegdheid tot het regelen van schadelijke wilde dier- en plantensoorten vervat zit in de bevoegdheid inzake natuurbehoud en natuurbescherming, die sinds de Bijzondere Wet op de Staatshervorming van 8 augustus 1980 volledig aan de gewesten toekomt. Bijgevolg houdt dit arrest van het Arbitragehof in dat de hele federale plantenbestrijdingswetgeving die dateert van na 1980, voor zover het gaat over de bestrijding van wilde planten (zoals distels) en dieren, op een bevoegdheidsovertreding berust en dus onwettig is. Bovendien is in sommige gevallen de distelbestrijding ook in strijd met de Vlaamse natuurbehoudswetgeving (bv. m.b.t. natuurzorgplicht, verbod op gebruik van bestrijdingsmiddelen, schade aan beschermde soorten of vegetatietypes, beheerplannen waarin ontwikkeling van ruigten en spontane struweelvorming voorzien is, bermbesluit enz.). Bij de totstandkoming van het Soortenbesluit (BVR 15/05/2009), heeft de Vlaamse overheid bovendien geopteerd om de distelproblematiek hierin niet te regelen. De hele bestrijdingsplicht vertoeft dus in een soort juridisch vacuüm. Komt daar bij dat in vrijwel alle Europese landen en onze buurregio’s een distelbestrijdingsplicht onbestaand of “slapend” is. Meer en meer wordt algemeen erkend dat een bestrijdingsplicht voor de tweejarige Speerdistel, Kale Jonker en Kruldistel achterhaald is. In de praktijk is het enkel de Akkerdistel die in de landbouw lokaal voor problemen kan zorgen. Het is een overblijvende soort die hardnekkig kan optreden op verstoorde, voedselrijke bodems en zich snel kan uitbreiden via vegetatieve uitbreiding. Vanuit de natuurbeweging en sommige administraties en gemeentes wordt niettemin luidop gepleit om de bestrijdingsplicht af te schaffen. Volgens schattingen kost de instandhouding ervan de Vlaamse belastingsbetaler minimaal 2 miljoen euro per jaar. Het opleggen van GAS-boetes is niet alleen een heel gedoe, de legitimiteit ervan staat ook onder druk sinds in het BVR van 25 juni 2012 bepaald is dat Vlaamse landbouwers lokale distelhaarden kleiner dan 10m² niet hoeven te bestrijden om MTR-rechten te kunnen vorderen. Een oorzakelijk verband tussen de aanwezigheid van akkerdistels in natuurgebieden en “besmetting” van aanpalend landbouwgebied is ook moeilijk met zekerheid vast te stellen gezien de zaden zeer lang in de bodem kunnen overleven, hun dispersiecapaciteit doorgaans beperkt is en jonge akkerdistelhaarden vaak over het hoofd gezien worden omdat de planten niet bloeien. Meer en meer wordt daarom gepleit om over te schakelen op een regeling van goed nabuurschap, waarbij in de natuurgebieden enkel in de grenszones met landbouw akkerdistels zolang als nodig selectief en mechanisch worden bestreden. Ook minder bodemverstoring in bermen en weilanden is belangrijk. Voor een grotere tolerantie ten aanzien van (akker)distels zal sensibilisatie vanuit de overheid een bepalende factor zijn. Meer informatie Decleer, K. & Leten, M. (1997). De wettelijk verplichte bestrijding van distels in Vlaanderen. Een standpunt van het Instituut voor Natuurbehoud. Rapport I.N. 97/13, Brussel, 1997, 23 pp. + bijlagen (uitverkocht) Cornelis, J. & Hermy, M. (2002). Natuurtechnisch distelbeheer. Rapport i.o.v. AMINAL afd. Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. 103 pp. + bijlagen. Cliquet, A. & De Smedt, P. (2002). Over meidoorns en distels : ecologische juweeltjes of doorn in het oog ? Een juridische evaluatie van de wettelijke bestrijdingsplicht van distels en van bacterievuur op meidoorns. Tijdschrift voor Milieurecht 2002 : 394-406. Decleer, K. (2005). Argumentatie voor een wetswijziging t.a.v. de verplichte distelbestrijding in Vlaanderen. Nota voor de Vlaamse Hoge Raad voor Natuurbehoud. Advies van het Instituut voor Natuurbehoud IN.A.2005.58, 8 pp.
    Oorspronkelijke taalNederlands
    PublicatiestatusGepubliceerd - 2014

    Dit citeren